Mijn zuchten. Wie zucht er niet eens? Wie heeft nooit eens een gegronde reden om te zuchten? In de Bijbel lezen we dat het ganse schepsel tezamen zucht en tezamen als in barensnood is tot nu toe. Zuchten hoort bij het leven, sinds de mens de Heere verlaten heeft. In Zijn goedheid heeft God ons nog vele zegeningen gelaten, maar elk mens kent ook zorgen, ziekte, pijn, rouw en verdriet. Soms dragen we zuchtend al dat leed. Wat is zuchten? Dan hebben we geen woorden, maar onze gevoelens zoeken zo toch een uitweg.
Het zuchten zal onder onze lezers zeker herkend worden, juist als de lichamelijke zorgen groter worden. Zonder woorden zuchten we tot de Heere om ondersteuning, om leiding en kracht. Zonder woorden zuchten we om te mogen volgen in de weg die de Heere gaat.
Toch is er nog een ander zuchten en dát zuchten kan niet gemist worden. Daarvan lezen we in Psalm 42: ‘k Zucht daar kolk en afgrond loeit, daar ’t gedruis der waat’ren groeit, daar Uw golven, daar Uw baren mijn benauwde ziel vervaren’. We lezen het ook in Psalm 38. David, de dichter van deze psalm, zucht. In vers 4 zegt hij: ‘Er is niets geheels in mijn vlees’. Maar hij heeft niet alleen allerlei lichamelijke kwalen. Zijn vrienden en bekenden staan tegenover hem en zijn familie staat van verre. Weet u waarom? Vanwege zijn zonden en zijn ongerechtigheden. Die drukken hem zo zwaar. Die zware last draagt hij overal mee naar toe en zo gaat hij zuchtend zijn weg. Ziet hij dan helemaal geen uitweg?
Het staat er zo duidelijk: ‘Mijn zuchten is voor U niet verborgen’. Heere, U weet ervan. Wat een wonder is dat voor de dichter. Hij verlangt naar God en in zijn zuchten openbaart hij: O Heere, mijn God, wees niet verre van mij en verlaat mij niet. U bent de Alwetende en de Alziende. U weet van mij af! Het is een grote zegen als wij het David mogen nazeggen, dat God ook van ons af weet. Hij hoort het geroep en gezucht van ellendigen en van degene die geen Helper heeft. Wat een troost is dat!
Lezer, die troost en wetenschap wens ik u van harte toe. De oorzaak daarvan ligt niet in de mens, maar in Christus, Die naar de aarde kwam. Ook Hij moest klagen dat Hij, de Zoon des mensen niet had waar Hij het hoofd op zou neerleggen. Deze Zaligmaker zorgt ervoor dat weeklacht en geschrei veranderd worden in een blijde rei. Hij heeft als Borg gezucht. Wat een zegen te mogen weten, dat de God uit genade ook ons zuchten hoort en Zich ontfermt over armen en ellendigen.
Maar wat klaag ik, Heer’ der heren?
Mijn begeren
Is voor U in al mijn leed,
Met mijn zuchten en mijn zorgen,
Niet verborgen;
Daar Gij alles ziet en weet.
N.J. Teerds
“Heilige en machtige Heere, wij brengen voor Uw ogen onze schulden en onze beproevingen. Wat wij hebben misdaan is groter dan wat wij hebben te dragen. Onder de gesel van de ziekte worden onze krachten uitgeput, maar ons hart wordt zo weinig daardoor veranderd. Heere, Gij hebt deze bezoeking over ons toegelaten en wij erkennen dat wij gezondigd hebben. En toch zijn wij nog zo hardnekkig. Wanneer wij worden gekastijd, belijden wij onze zonden, maar als de bezoeking voorbij is, vergeten wij wat wij hebben beweend. Zo Gij niet spaart, wie zal bestaan?
Maar Heere, Gij hebt U toch eenmaal geopenbaard als die God, die de verderfengel deed terugwijken van de woningen van uw volk. Geef ons, almachtige Vader, geheel onverdiend wat wij vragen, en hoor naar ons geroep voor hen, die lijden en sterven. Gedenk temidden van de beproevingen Uw genade, want Gij hebt geen behagen in de dood van een mens.
Zegen genadig de middelen, die worden aangewend om de verbreiding van de ziekte tot stilstand te brengen; sterk hen die getroffenen zoeken te genezen en te troosten; ondersteun hen die in pijn en smart verkeren; haast U te herstellen die uitgeput zijn; geef Uw hemelse vertroosting aan allen die niet meer genezen zullen. O Heere, doe het, niet om onzentwil, maar opdat op deze aarde nog de lof van Uw Naam zal worden gehoord. Wij loven U, die de ongerechtigheden vergeeft en de krankheden geneest en het leven verlost uit het verderf – door Jezus Christus onze Heere, Amen.”
Aurelius Augustinus (13 november 354 – 28 augustus 430)
Of gij al buigt’ op beide knieën.
En of uw lippen zich bewegen.
Daar wordt geen zegen door verkregen;
De Heer’ wil ’t hart gebogen zien.
Een stille zucht, een stille traan
Is meer dan offers en gebeden;
Hebt gij geleden en gestreden.
De Heer’ zal ’t zuchtend hart verstaan.
Buig dus, o God! ons harte neer.
Leer onze ziele tot U smeeken.
Wat aan ons spreken moog’ ontbreken.
Dat geve ons Uw genade, o Heer’!
J.P. Heije