Bijna twee jaar later. Uiterlijk lijkt het allemaal z’n gangetje te gaan. De containers staan buiten, behalve die ene keer dat het vergeten wordt, de was hangt op, de tuin wordt geschoffeld en de straat wordt geveegd, boodschappen worden gedaan en afspraken nagekomen. Ze redt het aardig, zie je de mensen denken. En toch… het voelt of je in een andere jas gekropen bent, waar je jezelf niet in thuis voelt, hij zit niet lekker, je beweegt niet gemakkelijk, maar tegelijk kun je hem niet van je afschudden.
Na een lange periode zonder verjaardagvieringen, komt er zo af en toe weer eens een uitnodiging. Gelijk dat nare onderbuikgevoel… wel gaan, niet gaan. Doen alsof je er wel weer aan toe bent, of jezelf toestaan dat je er nog helemaal niet aan kunt denken. Een ander weet het wel te vertellen wat je moet doen. Het duurt veel langer voor je het zelf ook weet. Nee, een verjaardag is nu nog even niet de plaats waar je zoveel energie aan wilt verliezen.
Het meeleven ebt weg, het gewone leven gaat weer door, nieuwe sterfgevallen volgen. Je probeert de structuur van elke dag zo goed mogelijk vast te houden. Maar wat weegt het zwaar… alleen de zorg te dragen voor je kind, zo complex met zorgen op allerlei gebied, beslissingen die je moet nemen. En wat te doen bij de vele, vele kleine dingen waar je tegenaan loopt, zoals een bolletje verwisselen, verstopte afvoer, kapotte accu. En het onderhoud wat je man zo trouw deed, maar wat je zelf niet helder op je netvlies hebt…. De auto die voorheen zo keurig bijgehouden werd en nu week in week uit je aan staat te grijnzen met zijn vieze buitenkant en stoffige binnenkant…
Soms kun je verdrinken in al de aardse, dagelijkse beslommeringen. Dan was het nog niet zo’n verkeerde tijd, toen, tijdens het ziekbed. Alles om je heen stond op non-actief, het hoefde allemaal niet, je was samen bezig met het zoeken van Gods aangezicht, het smeken om Zijn ondersteuning, want de dood stond voor ogen. Je leefde in afhankelijkheid van Hem, Hij is immers de Gebieder van leven en dood, ziekte en gezondheid. De boom is gekliefd, hij wel, jij niet… O waarom dan nu zo ver bij Hem vandaan? Hij plaagt en bedroefd de mensenkinderen niet van harte maar daarom dat zij zich tot Hem bekeren zouden. Dat aardse bestaan heeft z’n glans verloren, maar dat er dan toch een uitzien mag zijn naar Boven!!
Lenie Klop-de Pater